Gesprek met een “streng deel”

 

Recentelijk had ik een bijzondere sessie met een cliënt. Deze cliënt komt sinds enige tijd bij mij en eens in de zoveel tijd doe ik een sessie met hem waarbij ik hem help een verborgen, onderliggend overlevingsmechanisme naar boven te halen en aan te passen. Soms doe ik dit per telefoon, soms face to face.

We kwamen in het gesprek op het onderwerp “hard zijn voor jezelf”. In dit geval is de cliënt altijd hard voor zichzelf. Dit hoorde bij hem, al meer dan 50 jaar. Ik vroeg hem hoe hij dit deel van zichzelf noemde. “Zijn strenge deel”. Vervolgens ben ik met dit “strenge deel” van de cliënt in gesprek gegaan. Dit deel gaf aan “dat hij het maar niets vond wat de cliënt tot nu toe voor elkaar had gekregen. Hij moest harder zijn voor zichzelf”. Mijn vraag was “sinds wanneer dit deel dit al had gevonden”? Na enig navragen bleek dat te zijn “sinds de kleuterjaren”.

“Wat was er toen gebeurd?” “Hij had geen aansluiting gevonden bij de anderen”. “En wat had dit “strenge deel” toen tegen hem aangehouden?” “Dat hij nog beter zijn best moest doen”. “En had dat geholpen?” “Nee. Dat was niet het geval”. “Dus wat zag hij als de oplossing?” “Nog steeds harder zijn best doen”. Dit deel leek daar zeer stellig in en niet vanaf te brengen. Feitelijk was er sprake van een vicieuze cirkel, ook al werd dit op dat moment niet zo benoemd, maar wel gevoeld door de cliënt.

Op dat moment besloot ik het over een andere boeg te gooien. “Hoe gaat dit deel om met andere mensen die hun best deden en waarbij het niet lukt?” “Met coulance, zelfs met begrip. Met uitzondering van die mensen die totaal niet hun best doen en alleen maar wat beloven”. “En hoe gaat hij om met mensen – zoals zichzelf – die wel hun best doen?” “Daar is hij mild voor”. “En hoe gaan anderen met dit soort personen om?” “De meesten mild, anderen helpen zo’n persoon en weer anderen brengen zo’n persoon in diskrediet”. “Wat zou dit deel doen, als hij zou zien dat zo’n persoon in diskrediet wordt gebracht?” “Helpen en uitleggen aan de anderen dat dit niet terecht is. De persoon heeft immers zijn of haar best gedaan”. “Hoe komt het dan dat dit “strenge deel” dit niet voor zichzelf doet?”

Het strenge deel gaf daarop het eerdere antwoord “dat hij dan maar beter zijn best moest doen”. Opnieuw vroeg ik “of dit had gewerkt”. “Nee”. “Dus hij vond dat hij beter zijn best moest doen, maar het werkte niet? Klopte dat?” “Ja”. “Terwijl hij bij anderen wel meehielp?” “Ja”. Vraag was daarmee “waarom hij zichzelf boycotte”? “Anderen helpt hij toch ook?” “Dat was zo”. “Dus zouden er mogelijkheden zijn om zichzelf te helpen?” “Ja. Met streng zijn”. “Is dat dan ook zo met de anderen?” “Nee”. Ik ging weer terug en herhaalde alles wat er was gezegd. Op dat moment vroeg ik hem of het ook anders kon. Namelijk zichzelf te helpen met iets wat werkte. Dat leek een goede optie. Voorzichtig begon ik tegen hem over “zichzelf in zijn kracht zetten”. Wat daarop volgde was opmerkelijk. Het deel beweerde “dat hij dat niet kon”.

Vervolgens ben ik ingegaan op deze onmogelijkheid. Ik heb het nog wat erger gemaakt. Ben begonnen over dat als dit zo’n hardwerkend deel is, dit antwoord wel erg treurig is. Hierop ging dit “strenge deel” héél zielig doen. Daar heb ik dit deel op aangesproken. “Dit is geen helpen en ook niet hard werken”. Dat sprak het deel aan. Op dat moment heb ik gevraagd “of hij zichzelf kon steunen”? “Ja, dat kan”. “Hoe voelt dat?” “Fijn. Hij werd er “blij” van”. Van “blij” kwamen we vervolgens op “trots”. “Dit voelt beter. Dit is naar zijn mening een hele stap vooruit”. De vraag werd daarmee van mij aan dit strenge deel “hoe het zou zijn om zichzelf te steunen met een gevoel van trots”? “Dat voelt goed”. Op dat moment kon ik ook de verandering voelen en kwamen er emoties los bij de cliënt. Ik vroeg de cliënt hierop “hoe dit te verankeren is”? “Middels de woorden “overweldigend en fijn””. Zo had de cliënt zich gevoeld op dat moment en daarmee kon hij dit gevoel ook weer oproepen.

Wat daarna gebeurde was prachtig. Langzaamaan begon de cliënt zichzelf complimentjes te geven, zodat hij zich trots kon voelen. Van zichzelf “afvallen” was hij veranderd in iemand die “zichzelf de moeite waard” vindt.

Het is nu enige tijd later en de cliënt geeft aan dat hij het niet altijd even makkelijk vindt, maar dat hij zichzelf nog steeds complimenten geeft. De vicieuze cirkel is doorbroken en aangepast. De cliënt straft zichzelf niet langer meer, maar helpt zichzelf nu waar het kan. Het mooie van dit “strenge deel” is, dat het een “hardwerkend” deel is geworden. Het is nu echter een hardwerkend deel dat zichzelf het “trotse deel” noemt!